REGELING OP DE GEMENGDE HUWELIJKEN.

(K. B. v. 29 Dec. 1896 No. 23.) S. 98—158.

 

 

    Consid. Overwegende dat de noodzakelijkheid is gebleken om, behoudens het bepaalde bij de Wet op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap (N. S. 1892 No. 268) voor Indonesië regelen te stellen ten aanzien v. huwelijken tusschen personen die aldaar aan een verschillend recht zijn onderworpen;

 

Artikel 1.

 

    Huwelijken tusschen personen, die in Indonesië  aan een verschillend recht onderworpen zijn, worden gemengde huwelijken genoemd.

 

Artikel 2.

 

    De vrouw, die een gemengd huwelijk aangaat, volgt staande huwelijk, publiek- en privaatrechtelijk, den staat van haren man.

 

Artikel 3.

 

    Behalve in de gevallen bij art. 4 vermeld, behoudt de vrouw, die een gemengd huwelijk heeft aangegaan, ook na de ontbinding daarvan, den door of ten gevolge van dat huwelijk verkregen staat.

 

Artikel 4.

 

    De vrouw verliest van rechtswege den door of ten gevolge van een gemengd huwelijk verkregen staat en daarmede de bevoegdheden en verplichtingen, haar toekomende of op haar rustende krachtens het ingevolge dat huwelijk voor haar geldend recht, bijaldien zij na de ontbinding daarvan hertrouwt met een man, die aan een ander recht onderworpen is dan dat van haar vorigen echtgenoot, dan wel binnen het jaar na die ontbinding eene verklaring aflegt, dat zij tot haar oorspronkelijken staat wenscht terug te keeren.

    Deze verklaring heeft van rechtswege ten gevolge, dat de vrouw terugkeert tot het recht, waaraan zij onderworpen was, voordat zij een gemengd huwelijk sloot.

 

Artikel 5.

 

    De in het vorige art. bedoelde verklaring wordt afgelegd voor het Hoofd van plaatselijk bestuur ( a ) der woonplaats van de vrouw. Da verklaring wordt door dezen ambtenaar in een daartoe bestemd register ingeschreven en door hem zoo spoedig mogelijk openbaar gemaakt door plaatsing in het officieel nieuwsblad.

 

Artikel 6.

 

    (Gew. S. 01-348.) De voltrekking van gemengde huwelijken geschiedt volgens het voor den man geldende recht, behoudens de toestemming der aanstaande echtgenooten, welke steeds wordt vereischt.

    Wanneer echter dit recht geen persoon vordert door wien of te wiens overstaan het huwelijk voltrokken wordt, moet de voltrekking geschieden ten overstaan van het hoofd der ingezetenen van den landaard, waartoe de man behoort, of diens wettigen vervanger, en, bij ontstentenis van zoodanig hoofd, ten overstaan van het hoofd van de wijk, het dorp of de kampong, waar het huwelijk voltrokken wordt.

    Vordert het evengenoemde recht geene schriftelijke. huwelijksakte, dan is hij, door wien of te wiens overstaan het huwelijk voltrokken wordt, verplicht om daarvan zoodanige akte op te maken, overeenkomstig een door den Gouverneur-Generaal nader vast te stellen model. (S. 98-161 jo. 01-349.)

    Indien die persoon niet kan schrijven, wordt de akte in geschrift gebracht door een, door het hoofd van het plaatselijk bestuur ( a   ) daartoe aangewezen persoon.

    (Gew .S. 18-30 jo. 19-81; 07-205 art. 3* jo. 19-816.) Wanneer ten aanzien van de vrouw het voor da Europeanen vastgestelde familierecht toepasselijk is en ten aanzien van den man niet, is hij, door wien of te wiens overstaan het huwelijk voltrokken wordt, gehouden om de daarvan opgemaakte akte binnen een bij ordonnantie te bepalen termijn te zenden aan den ambtenaar van den burgerlijken stand voor de Europeesche bevolking in het ressort waar het huwelijk voltrokken is. ( 1 ) Deze akte wordt door dien ambtenaar in een afzonderlijk daartoe bestemd register ingeschreven en bewaard.

 

Artikel 7.

 

    (Gew. S. 01-348.) Een gemengd huwelijk kan niet worden voltrokken, tenzij vooraf blijkt, dat ten aanzien der vrouw, voor zoover haar persoon betreft, voldaan is aan da voorschriften of vereischten van het voor haar geldend recht, wat betreft de hoedanigheden en voorwaarden, welke gevorderd worden om het huwelijk te kunnen aangaan, zoomede de formaliteiten, welke voor de voltrekking daarvan moeten plaats hebben.

    Verschil van godsdienst, landaard of afkomst kan nimmer als beletsel tegen het huwelijk gelden.

    (Gew. S. 18-30 jo. 19-81.) Ten bewijze dat, uit hoofde der bij het eerste lid van dit art. bedoelde voorschriften of vereischten, tegen de voltrekking van het huwelijk geene bezwaren bestaan, moet, tenzij het een huwelijk geldt waarbij ten aanzien van beide partijen het voor de Europeanen vastgestelde familierecht toepasselijk is, eene verklaring, op ongezegeld papier, kosteloos worden afgegeven door dengeen, die, volgens het voor de vrouw geldende recht te harer woonplaats met de voltrekking van huwelijken belast of daartoe bevoegd is. Wanneer zoodanig persoon volgens het voor da vrouw geldende recht niet bestaat, zal de hier bedoelde verklaring worden afgegeven door het hoofd der ingezetenen van den landaard, waartoe de vrouw behoort, of, bij ontstentenis van zoodanig hoofd, door een door het hoofd van het plaatselijk bestuur ( a ) van de woon- of verblijfplaats der vrouw aan te wijzen deskundige.

    Indien die persoon niet kan schrijven, geldt het vierde lid van art. 6. ( 2 ) De verklaring, in het derde lid van dit art. bedoeld, verliest van rechtswege hare kracht, indien het huwelijk niet binnen het jaar na de afgifte daarvan is gesloten.

 

Artikel 8.

 

    Ingeval van weigering om voormelde verklaring af te geven, beslist de gewone dagelijksche rechter der vrouw op het daartoe strekkend verzoekschrift van de belanghebbende of van de belanghebbenden, in het hoogste ressort, zonder vorm van proces, omtrent de al of niet gegrondheid der weigering.

    Indien die rechter de weigering ongegrond verklaart, treedt diens beslissing in da plaats van de verklaring in het vorige art. bedoeld.

    Ten opzichte van deze beschikking geldt het bepaalde in de laatste alinea van het vorig art.

 

 

Artikel 9.

 

    (Gew. S. 02-311; 18-30; 19-81.) Hij die tot de voltrekking van een gemengd huwelijk overgaat, zonder dat, in de gevallen, waarin zulks wordt vereischt, de verklaring vermeld in het derde lid van art. 7, dan wel de rechterlijke beschikking, bedoeld in de voorlaatste alinea van het vorig art. is overgelegd, wordt gestraft met eene geldboete van hoogstens vijftig gulden. (Inv. Sw. 6-107o)

 

Artikel 10

 

    Gemengde huwelijken aangegaan buiten Indonesië, dan wel in een gedeelte van Indonesië waar het Indonesisch zelfbestuur nog bestaat, zijn van waarde, indien zij gesloten zijn naar den vorm, gebruikelijk in het land waar de voltrekking heeft plaats gehad, mits geene der partijen gehandeld hebbe tegen de voorschriften of vereischten van het voor haar geldend recht, wat betreft de hoedanigheden en voorwaarden, welke gevorderd worden om een huwelijk te kunnen aangaan.

 

Artikel 11

 

    Kinderen, geboren uit gemengde huwelijken, welke voltrokken zijn onder het vroegere recht, volgen publiek- en privaatrechtelijk den staat van hunnen vader.

 

Artikel 12

     

    De staat der in het vorig art. bedoelde kinderen kan, uithoofde van gebreken in de trouwakte der ouders of zelfs wegens het gemis eener zoodanige akte, niet worden betwist, indien die kinderen het uiterlijk bezit hebben van hun staat en de ouders openlijk als man en vrouw hebben geleefd.

     

     

    a ) S. 31-168 jo. 423 : in de gvtsl. v. Jav. Mad. "den ass.-res."

    a  ) S. 31-168 jo. 423 : in de gvtsl. v. Jav. Mad. "den ass.-res."

    1 ) Bij S. 02-113 is bepaald, dat da opzending der huwelijksacte bedoeld in al. 5 v. art. 6 v. h. K. B. v. 29 Dec. 1896 No. 33 (S. 9S No. 158), zooals dit art. luidt ingevolge het K. B. van 19 Juli 1901 No. 38 (S. No. 348), moet geschieden binnen twee maanden na de voltrekking van het huwelijk; en dat bij gebreke hiervan de persoon, door wien ot te wiens overstaan het huwelijk voltrokken is, gestraft wordt met een geldboete van vijf tot vijf en twintig gulden. (Inv. Sw. 7-127o.)

    2 ) Bij S. 01-348. art. II, is bepaald: De wettigheid van het gemengde huwelijk eener Chineesche vrouw, voor de inwerkingtreding van dit besluit gesloten, kan niet worden betwist op grond van het ontbreken eener verklaring, voldoende aan het 2e lid v. art. 7 v. h. K. B. v. 29 Dec. 1896 No. 23. (I. S. 98-158.)

     

     

    Quelle: De Wetboeken, Wetten en Verordeningen benevens de Grondwet van de Republiek Indonesie. Disusun menurut Sistem Engelbrecht. Jakarta 1992, S. 798-800.